We zijn in Pripjat, een stad op amper twee kilometer van de kerncentrale van Tsjernobyl. Het is een nu al bijnz een week dat ik in Oekraïne en Wit-Rusland ben. En eindelijk zie ik dat gedrocht met mijn eigen ogen: de kerncentrale van Tsjernobyl.
Ik wandel verder door de verlaten stad met Yuri, een lokale gids, tegelijkertijd ook natuurwachter en bewaker van Pripjat. ‘Op dit toestel meet ik nu al 60 microröntgen per uur. Laten we naar daar gaan, waar er een hogere concentratie radioactieve straling is.’, zegt Yuri. Voortdurend meet hij de radioactieve straling. Op sommige plaatsen is die tien keer hoger dan normaal.
Yuri: ‘Het is nu niet zo gevaarlijk, want we zijn beschermd door de sneeuw. Maar In de zomer is de straling vijf keer hoger. Dan is het is gevaarlijk als je diep ademt of als je paddestoelen uit dit gebied eet. Dit pretpark zou opengaan op 1 mei 1986. Zoals je begrijpt is het nooit gebruikt, want de mensen zijn geëvacueerd op 27 april 1986. Enkele dagen voor de opening van het park.’
25 jaar geleden verlieten alle 50.000 inwoners van Pripjat in één dag hun huizen en flats. Het was nochtans een mooie dag die 26e april. Kinderen speelden in de straten, moeders praatten met mekaar op straat, terwijl de mannen aan het werk waren in de centrale. De fabriek zorgde ervoor dat iedereen hier een goed leven had. Tot er zich die nacht een ontploffing voordeed in reactor vier van de kerncentrale. De ontploffing blaast een gapend gat in het dak waardoor de radioactiviteit kan ontsnappen. De autoreiten houden het voorval stil en dus gaat het leven gewoon verder. Niemand weet op dat moment dat levensgevaarlijk dosissen in de stad hangen waardor mensen binnen korte tijd ziek worden en velen zullen sterven. Op beelden uit die tijd zie je kleine lichtflitsjes. Dat zijn radioactieve deeltjes die inbranden op de beeldband
Pas enkele dagen later worden alle mensen uit de stad weggehaald om er nooit meer terug te komen.
‘Vandaag hangt op twee kilometer van de ontplofte reactor nog altijd een grote dosis radioactiviteit in de lucht, zegt Yuri. Ik maak me een beetje zorgen. Een collega van me weigerde om naar hier te komen, omdat ze nog graag zwanger zou worden. En je weet natuurlijk nooit. Ik kan haar geen ongelijk geven. Ik heb voor de zekerheid mijn zaad laten invriezen bij het Universitair Ziekenhuis in Jette. Ook ik wil graag kinderen krijgen, maar de drang om naar hier te komen was te groot en daarom heb ik maar mijn voorzorgen genomen. Ik vraag me trouwens af of ze dat potje og altijd hebben in het ziekenhuis. Ik heb er nooit meer iets van gehoord. Hoe zou dat dan gaan? Deze jongens liggen hier al lang? Laten we die maar wegflikkeren! Ik heb nog altijd geen kinderen. Toch maar dringend eens bellen.
We wandelen met Yuri verder naar een verlaten flatgebouw. Op een vensterbank ligt een achtergelaten vrouwenschoen. De deur van een verlaten flat staat open. In het midden van de kamer vinden we een oude, zwarte piano.
‘Ik probeer even te spelen’, zegt Yuri als hij naar de pian wandelt. Het ding is al goed aangetast door het weer en het ongedierte dat hier zit. Yuri speelt en
valse noten weergalmen door de verlaten stad. Het is een beeld dat haast met geen woorden te beschrijven valt. Ik kijk uit het raam en zie hoe de wereld is blijven stilstaan.
‘Ik ben soms bang om hier alleen te lopen. Zeker in de grote huizen waar alles stil is. Dit is geen stad. Deze stad is gebouwd voor mensen. Nu is het een monument, een spookstad’, zegt Yuri.
We wandelen verder naar een kindercréche. Ik zie kinderschoenen, speelgoed, poppen met zwarte gezichten waarop de radioactiviteit is ingebrand. Op de grond neergegooid, toen iedereen wegvluchtte. Letterlijk alles achtergelaten, niemand die nog even kwam om wat spullen op te halen of op te ruimen. Een foto, een beeld van intussen 25 jaar oud.
Yuri: ‘ Wat valt er nog te zeggen over deze plaats… Het was één van de peutertuinen, dichtbij het centrale plein. Het is te pijnlijk om het speelgoed te zien. Probeer je in te beelden hoe het was voor de ramp. De kinderen van toen, waar zijn ze nu?
Zijn ze gezond? Niemand weet het.
Enkele dagen voor het gesprek met Yuri was ik in Saligorsk, een dorp op 300 kilometer van Tsjernobyl. Vijftien jaar geleden ontmoette een collega hier Natasha en haar moeder Tanya. Natasha is dan vier en heeft leukemie als gevolg van de kernramp. Dat is nooit officieel vastgestzld, maar iedereen weet dat het zo is. De kankers zijn in een grote straal van tientallen kilometers rond de centrale nog altijd abnormaal hoog.
Natasha’s moeder Tanya woont vandaag nog altijd in het dorp. Ze werkt in de bibliotheek van de plaatselijke school.
Tanya is alleen, de leerlingen zijn op gezondheidskuur.
‘Omwille van de ramp in Tsjernobyl gaan de kinderen twee keer per jaar naar het sanatorium’, zegt Tanya. ‘Ze reizen naar zee en krijgen jodium om hun gezondheid te verbeteren. ‘Want van de 200 kinderen, zijn er amper 8 gezond’.
Als we Tanya vragen hoe het met haar dochter Natasha is, zwijgt ze en vraagt ze ons haar te volgen. Door de krakende sneeuw wandelen we naar een plek buiten het dorp. Onderweg passeren we een hondenslee.
De tocht duurt eventjes. Tanya wandelt in stile, we volgen haar. Ik vermoed dat ik weet waar we naartoe gaan, maar probeer toch nog even van de omgeving te genieten. De zon schijnt, het vriest -20, ijspegels aan de bomen; er hangt iets idyllisch over deze plek. Ondanks de schaduw van Tsjernobyl, honderden kilometers verderop. Een dorpje met enkele honderden inwoners. Ze leven in houten huizen, sommige zijn van baksteen. Tapijten aan de muur, beesten op het erf. Als je plaats en tijs wegdenkt, lijkt het wel op een Vlaams plattelandsdrop uit de jaren dertig en veertig.
Na een half uur wandelen zijn we aangekomen. Ik kijk uit over een klein kerkhof. Natasha stierf eind 1997 aan de gevolgen van leukemie. Onverwacht, want ze had net haar laatste chemokuur beëindigd. ‘in de herfst herviel ze’, zegt Tanya. ‘Ze kreeg een longontsteking, herpes en hersenvliesontsteking. Ze lag al op de reanimatieafdeling. De dokters hebben alles gedaan om te helpen. Het is allemaal voor mijn ogen gebeurd. In een ziekenhuis in Minsk is ze gestorven.
Ik had al een voorgevoel. Je moet weten dat ik niet gelovig was. Maar al tijdens de eerste kuur toen ik samen met haar in het ziekenhuis was, had ik een droom: wij zijn in de operatiezaal en plots gaat de deur open. Ik zie een ongelooflijk heldere lucht en er komt een grijze man in witte kleding binnen. Hij zegt tegen mij: “Als je niet gelooft, zal niets in jouw leven lukken”.
Er loopt een traan over de wang van de vrouw. Tanya zwijgt en steekt een kaars aan op het graf van haar dochter.
Later neemt ze ons mee naar haar huisje en vertelt ze hoe de overheid de slachtoffers van Tsjernobyl hielp, maar tegelijkertijd ook aan hun lot overliet. Er kwamen medicijnen, maar nooit genoeg. De mensen werden verwittigd, maar te laat.
Ook vandaag nog worden kinderen geboren die de gevolgen van Tsjernobyl dragen. Neem nu Vania Kozlov komt uit Mozyr, vlakbij Tsjernobyl. Ze verblijft met haar dochtertje Irina in het Kinderziekenhuis van Minsk. Irina is anderhalf en heeft een tumor in het hoofd.
‘Mijn dochtertje is geboren in de zomer van 2003′, zegt Vania,’dat was iets te vroeg en er waren toen al enkele afwijkingen. Maar alles ging redelijk goed. Ze was niet zo fel ziek. Maar vanaf maart vorig jaar begon de zijkant van haar hoofd te groeien. We zijn hier al van september vorig jaar. Door chemotherapie is de tumor weg. Nu wachten we op een operatie aan de lever.
Twee jaar na onze ontmoeting is Irina gestorven.
20 jaar na de ramp zijn meer dan 800.000 kinderen in Wit-Rusland op één of andere manier in aanraking gekomen met de radioactieve uitwassen van Tsjernobyl.
Alhoewel de kerncentrale van Tsjernobyl in 2000 werd gesloten, wordt er vandaag nog altijd gewerkt. De radioactiviteit overschrijdt hier alle waarden. Ter vergelijking: in België bedraagt de normale achtergrondstraling 20 microröntgen per uur. Op deze plek liggen de waarden makkelijk 100 keer hoger. En vreemd genoeg, draagt niemand hier een beschermend pak.
Yuri Tatarchuk: ‘ Het stijgt snel. Dit is directe straling van de sarcofaag. Vlakbij de reactor heb ik eens een waarde van 16.000 microröntgen per uur gemeten. Dat betekent? Dat is 1000 keer hoger dan normaal. Stel u dat eens voor. Het is onmogelijk daar lang te blijven en mensen werken er zelfs nog’.
De recente beelden, gefilmd in de reactor, die ik van Yuri koop, zijn van slechte kwaliteit. Dat is toch wat ik eerste denk. Maar de ruis en de groene puntjes die inbranden op het scherm, dat is gewoon radioactiviteit. Ik zie mannen in hun witte pakken die het puin verkennen. Wie hier onbeschermd een paar minuten rondloopt, tekent zijn doodvonnis. Toch zijn arbeiders nog elke dag bezig met het verstevigen van de sarcofaag boven de ingestorte reactor.
Alle arbeiders hier weten dat ze vroeg of laat sterven aan kanker.
In de driekwart van de ruimtes onder de sarcofaag is in de voorbije negentien jaar nog niemand binnen geraakt. Als nét dáár het dak instort, dreigt een tweede Tsjernobyl.
150.000 vierkante kilometer in Wit-Rusland en Oekraïne is al radioactief besmet. Toch wordt iedereen die de zone verlaat nog altijd gecontroleerd op straling. Ook ik moet een routinecontrole ondergaan. Yuri legt met het systeem. Ik moet op een ijzeren geraamte gaan staan en mijn handen tegen twee sensoren plaatsen.
Yuri: ‘Je moet op het ijzer staan. Deze sensoren meten de radioactiviteit op je voeten en deze hier op je lichaam en handen. Als de waarde onder een bepaald niveau ligt, ben je niet besmet. Is er iets mis, dan moet je je handen wassen. Dan kijken we welke delen van je kleren zijn besmet. -Hoe luidt mijn diagnose? Jij bent in orde. Dat zie je hier. ‘Clean’.
We verlaten Tsjernobyl en rijden terug naar ons vervallen hotel in Mozyr.
De volgende dag heb ik een ontmoeting met Tatjana. 80 jaar is ze en ze woont in een grauwe buitenwijk van Mozyr. Voor de kernramp woonde ze in een dorpje in de omgeving van de kerncentrale. Een week na de ramp werd ze noodgedwongen geëvacueerd. Nooit is dat te boven gekomen.
Tatjana woont in een vervallen flatgebouw, de verf van de muren bladert, het stinkt in de gangen. Er krioelt ongedierte.
Tatjana laat ons binnen in haar flat en gaat aan het raam staan. Ze roept me en wijst naar een tuintje van een huis even verderop. ‘Vroeger had ik ook een tuin’, zegt ze. Ik kweekt mijn eigen groeten, ik woonde op het platteland. Hier kwijn ik weg. Ik ben 80 jaar oud en ik werk nog altijd. Ik veeg de straten schoon. Ik heb het geld nodig om te overleven.’
Een traan rolt over haar doorleefde wang.
Tatjana heeft niemand meer. Haar man is overleden, haar broers, zussen, neven. Allemaal zijn ze dood. Ze zou er alles voor geven om nog eens terug te keren naar haar oude huis.
We doen het.
Tatjana kruipt bij ons in de aftandse bus waar we hier mee rondrijden. Het duurt uren voor onze chauffeur de verboden zone nadert. Om hier binnen te komen, heb je allerhande officiële papieren nodig. Die hebben we, maar toch komen we er niet in. Uren gaan voorbij en onze tolk onderhandelt. Intussen kijkt Tatjana vertwijfelt uit het raam. Zal deze droom dan toch niet doorgaan?
Uiteindelijk komt er nieuws. We kunnen er -misschien- de volgende dag in, maar de KGB heeft wel tientallen euro’s nodig om het ‘te regelen’. De KGB, bestaan die dan nog?
Ik geef het geld, we zijn nu eenmaal in een land waar je met geld en sterke drank verder komt dan met een glimlach en een simpele dankjewel.
De volgende dag: Het lukt. We rijden de verboden zone binnen. Er ligt twintig centimeter sneeuw en onze jeep baant zich een weg naar het huis van Tatjana. Tatjana herkent haar huis vrijwel meteen. Ondanks haar leeft tijd rept ze zich door de sneeuw naar het oude houten huis. Maar dan slaat de twijfel toe. Is dit haar huis wel? ‘Ik herken niets meer. Of toch. Van wie zijn deze schoenen? Ja, ik denk dat dit mijn huis was. Maar het ziet er zo anders uit’.
Het huis is verlaten, onderkomen na twintig jaar eenzaamheid. Aangetast door de natuur, maar de herinneringen leven nog. Een zeldzame vergeelde foto steekt tussen de planken van de vloer.
Tatjana is te geëmotioneerd om veel te praten, ze weent en wandelt door het huis. Er spookt één vraag door haar hoofd: waarom?
Waarom moest de centrale ontploffen?
Waarom moest ze weg?
Waarom leidt ze dit verguisde leven in Mozyr?
Waarom?
Het gebied in een straal van 30 km rond de kerncentrale is al 19 jaar een verboden woonzone. Hoewel officieel niemand in de verlaten dorpen mag wonen, is niet iedereen na de ramp vertrokken. Hier en daar merk ik in het gebied mensen op.Nina Zaretskaya is tachtig jaar. Nooit heeft ze het gebied willen verlaten: ‘Alles is veranderd. Het is een verlaten plek. Sommige inwoners zijn gevlucht, anderen zijn gestorven. ’s Avonds ben ik bang om naar buiten te gaan. Er lopen wolven en andere roofdieren rond. Echt verschrikkelijk. Mijn God…
In dit dorp wonen nog maar drie oude vrouwen. De 79-jarige Nina is na de ramp nooit gevlucht. Haar man is intussen overleden, haar zonen wonen in de stad. Ze moet op haar eentje overleven.
‘Wij halen het hout in het bos, hakken dat in stukken en werpen dat in kachel. We sluiten de kamer af en zo warmen wij ons’.
Nina’s dieren zijn radioactief besmet én het vlees is te gevaarlijk om op te eten. Gelukkig krijgt Nina hulp uit de stad: ‘Twee keer per week, op dinsdag en vrijdag, komt er rijdende winkel met producten. Zo hebben wij toch alles. Wij koken aardappelen, eten brood en soep. Zo leven wij. Als wij geen brood hebben eten wij alleen aardappelen. Wij gaan paddestoelen plukken en bakken ze’.
Nina overweegt om na 19 jaar alles achter te laten. De straling heeft ook haar ziek gemaakt en ze kan zichzelf nog moeilijk behelpen: ‘ Ja, ik heb overal pijn: in mijn armen, benen… Mijn schildlier is gezwollen. Ik heb ademproblemen. Ik kan zelfs geen water halen, omdat ik het benauwd krijg. Dromen heb ik niet meer… Ik ga binnenkort toch sterven…
Eén jaar na mijn vorige bezoek aan Tsjernobyl keer ik terug naar het gebied. Deze keer landen we rechtstreeks op Kiev en logeren we ook in de hoofdstad. Dat wil ook meteen zeggen dat we telkens heen en weer moeten naar Tsjernobyl, ’s ochtends en ’s avonds, minstens twee uur enkele rit. Samen met mijn cameraploeg huur ik een auto. We hadden gehoopt op een stationwagen, maar in plaats daarvan krijgen we een blauwe honda civic, een sportkarretje waarvan er ongetwijfeld geen enkel exemplaar rondrijdt in de ruime omgeving van Kiev. Een daarbuiten ook niet, want paard en kar is voor vele Oekraïners nog altijd het verplaatsingsmiddel bij uitstek op het platteland.
Het is na een jaar ook weer een blij weerzien met onze gids Yuri Tatarchuk, die ik hier de vorige keer ontmoette. De man is nu baas over het ‘toeristisch’ gedeelte van Tsjernobyl en hij doet de PR, leidt ‘ramptoeristen’ rond en regelt de contacten met journalisten die het gebied willen bezoeken.
Het heeft me een jaar van mijn leven gekost om uiteindelijk bij Yuri te geraken. De officiële documenten die we hebben blijken niet de juiste te zijn om het verboden gebied binnen te geraken. Ondanks dat de papieren afkomstig zijn van de ambassade. Maar met dollars en een koffer vol sterke drank geraak je hier al een stuk verder. Vooral alcohol blijkt wonderen te verrichten en letterlijk iedereen met wie je spreekt en die je iets vertelt, verwacht daarvoor ook iets terug en dat in de vorm van dollar, de Hryvnia (de munt ginder) of een fles vodka.
Eens aangekomen aan de grenspost met de verboden zone, stoten we op een herdenking van de slachtoffers. Het is een orthodoxe dienst. Een ingetogen plechtigheid waar ook veel overgebleven ‘liquidators’ aanwezig zijn. De liquidators zijn de mannen die vlak na de ramp het puin mochte nruimen. Duizenden zijn gestorven en wie nog leeft, is hier om de gevallen collega’s te herdenken.
De zon prikt vertwijfelend door de wolken en met de zovele ooggetuigen van de ramp in de buurt en met elke hun eigen verhaal, heeft het alles iets mythisch. Ik probeer in gedachten terug te gaan naar die dag in april dat de reactor ontplofte en dat de overheid de ramp eerst wou doodzwijgen. De volgende dag speelden ook kinderen onder een stralend herfstzonnetje en wist niemand welk droevig lot velen van hen letterlijk en figuurlijk boven het hoofd hing.
Als ik met de liquidators praat, stel ik vast dat ze fier zijn op hun werk. Met tranen in de ogen halen ze herinneringen op aan Vladimir, Igor en zovelen anderen die ze verloren hebben.
Voor de Oekraïners zijn deze mannen echte helden en ze worden ook nog zo geëerd door de bevolking.
Later, op de herdenking zullen ook tientallen van de overlevende puinruimers uit de handen van president Joetsjenko een auto krijgen. Weliswaar een exemplaardat hier amper door de keuring zou geraken. Maar het is een auto waarvan de meesten tot op de dag van vandaag alleen nog maar van kunnen dromen.
Na uren onderhandelen en wachten aan de grenspost met de verboden zone, krijgen we uiteindelijk toch toelating om verder te rijden en ontmoet ik een half uur later Yuri Tattarchuk. Het weerzien is hartelijk. Op zijn bureau ligt een kopie van de beelden die we vorig jaar draaiden. Even glunder ik, maar Yuri drukt me toch op het hart dat hij het allemaal een beetje somber vond en weinig hoopgevend. Ik wil hem antwoorden dat het moeiliijk is om in deze omgeving hoop te vinden, maar ik zwijg en zeg hem ‘dat hij er toch goed uit kwam’. Hij geeft me gelijk. Ik duw hem een fles cognac in zijn handen en we drinken er eentje op Tsjernobyl.
Even later duikt de toren van reactor 4 weer boven het landschap uit als we terug naar de centrale rijden. De zon is er helemaal door gekomen. Er staan plots twee wilde paarden naast de rand van de weg. Bijwijlen idyllisch, al voel je hier voortdurend het verleden door de velden waaien. Het is alsos ik de paniek plots weer voel die hier twintig jaar geleden hing.
We laten de centrale even voor wat ze is en rijden verder naar Pripjat. Deze keer ligt er geen sneeuw en is de radioactiviteit die hier nog altijd hangt, ook hoger (sneeuw houdt dat zo een beetje tegen).
Opnieuw loop ik door de verlaten stad en de verlaten speelpleinen, kindercrèches en verlaten appartementen. Peter en Carl, mijn ploeg die bij me is, worden er stil van. Ik zie hoe ze werken en tegelijkertijd proberen te beseffen waar ze zijn. De tijd die we hebben is krap en ze proberen tussendoor zoveel mogelijk foto’s te maken van de apocalyps die hier voorbijraasde. Net als ik, worden zij ook stil van het absolute niets. Het besef waar ze zijn geweest en bovendien hoe uniek dat is, zal ook pas later goed doordringen, als we ’s avonds in alle stilte naar Kiev zullen rijden.
Op de herdenkingsceremonie, in aanwezigheid van president Joetsjenko, hangt er een ingetogen sfeer. De slachtoffers worden op passende wijze herdacht, met de nodige officiële plichtplegingen en speeches. Een paar meter verderop staat een tiental arbeiders verdwaasd te kijken naar het hele gebeuren. Als alles straaks gedaan is, keren zij terug naar de fabriek. Want hoewel de centrale al jaren dicht is, kan je zo een gedrocht niet in een halve dag sluiten. De activiteiten moeten stap na stap worden afgebouwd en dat duurt jaren. De fabriek moet ook onderhouden worden. En bovendien, er moet ook snel werk worden gemaakt van de bouw van een nieuwe sarcofaag boven reactor 4. De oude, die er 20 jaar staat, vertoont scheuren en barsten. En stel je nu eens voor, dat die sarcofaag instort, dan zit je opnieuw met een gigantisch kernramp.
President Joetsjenko vraagt nogmaals steun aan de Europese Unie voor de bouw van de nieuwe koepel. – Een systeem op rails dat boven de oude wordt geschoven – Er is dringend nood aan meer geld. Gelukkig zijn de voorbereidende werk al langzaamaan begonnen. Maar het zal nog jaren duren vooraleer alles klaar is.
Op de terugweg, ga ik nog even langs bij Maria en haar man. Ze wonen in hun huis je op enkele kilometer van de centrale. Al sinds haar geboorte woont Maria in dit huis en ze heeft het nooit verlaten. Ook niet na de ramp.
‘Ik ben hier geboren en ik zal hier sterven’, vertrouwt Maria me toe. Zo simpel is het.
Hoe moeilijk deze mensen het ook hebben, hun gastvrijheid is des te groter. De wodka wordt bovengehaald; zelfgemaakte kaas en worsten. Van hun eigen beesten welteverstaan. Helemaal vertrouw ik het toch niet, want deze beesten grazen het gras op de ondergrond van Tsjernobyl. Maar uit beleefdheid eet ik een hapje mee.
Maria en haar man wonen in een vervallen houten huisje. Hij is moeilijk te been, zij heeft een slechte rug. Maar ze blijven de beesten verzorgen en het erf onderhouden. Stilzitten kunnen ze niet. Hun woonkamer is ook hun slaapkamer. Hier gebeurt alles. Eten, slapen, misschien wel een een liefdevolle blik naar mekaar als ze door hun raam naar de ondergaande zon turen, berustend in hun lot.
Ziek zijn ze nooit geworden. ‘Ik geloof niet in de slechte gevolgen van Tsjernobyl’, zegt Maria. Haar man knikt instemmend.
Zij hebben geluk gehad. Echt wel. De kanker heeft hen niet gevonden. Honderdduizenden anderen wel.
We wandelen over haar erf en de verhalen van Maria komen boven. Hoe de buren alles hebben achtergelaten, hoe de straat en de wijk leegliep.
Hoe donker het ’s avonds is, hoe stil en hoe ze dan bidden dat ooit alles nog eens goed komt.
Ze bidden tegen beter weten in, maar willen het niet toegeven.
photo credits: Vivo Ben’s , Pedro Mouro Pinheiro , Mister Bisson
Meer op: Bored Panda