Een kantelmoment

"De Open Vld-minister kondigde vorige vrijdag naar aanleiding van de rellen in Molenbeek aan dat ze een dialoog zou opstarten over een structurele aanpak van de problemen en de oorzaak ervan. Volgens Turtelboom leefde die vraag bij de Brusselse autoriteiten."

Wat u hierboven leest, komt uit een artikel in De Standaard van 21 september 2009 en gaat over de aanpak van problemen in enkele Brusselse wijken na rellen in St-Jans-Molenbeek. 

Niet de plaats is van cruciaal belang of de desbetreffende minister, wel dat men zoekt naar 'een structurele aanpak van de problemen en de oorzaken ervan'. 

 Klinkt u vertrouwd in de oren? We zijn intussen bijna vier jaar verder en ook vandaag gaan de burgemeesters van Vilvoorde, Mechelen en Antwerpen op zoek naar een structurele aanpak van de problemen en de oorzaken ervan, deze keer gaat het over de meer dan honderd jongeren, uit voornamelijk het Nederlandstalige landsgedeelte, die naar Syrië zijn vertrokken om er te strijden tegen het regime van president Assad.

 Erkenning

Volgens Sadik Harchaoui, voorzitter van Forum, het Instituut voor Multiculturele vraagstukken in Nederland en één van de adviseurs die de Belgische burgemeesters bijstaat in hun zoektocht naar antwoorden, moet de overheid inzetten op verschillende niveau's. Hij noemt daarbij de straathoekwerkers en buurtwerking tout court als één van de belangrijkste bouwstenen. Pas als je doordringt tot een gemeenschap kan je begrijpen wat er leeft. 

En ook dan kan je pas gezinnen bijstaan waarvan de jongeren dreigen te radicaliseren. Want of je nu opgroeit in een klassiek Vlaams gezin of een multiculturele omgeving; jongeren zijn jongeren en zeker in hun puberteit erg beïnvloedbaar. Daarom is de overheid in Nederland als sinds 2003 bezig met het in kaart brengen van radicalisering. Eén van de uitlopers daarvan is de website omgaanmetidealen.nl. Ouders en instanties kunnen er terecht met allerlei vragen over radicalisering en hoe er het best mee omgaan. 

Uiteraard biedt een website alleen geen antwoord op vertrekkende jongeren. Integendeel, ook uit Nederland vertrekken er nog altijd jongeren naar Syrië. Maar een informatiepunt is alvast een start in het erkennen van een maatschappelijk en voor de betreffende ouders een erg pijnlijk fenomeen.

 Want achter de gevels van enkele huizen in Vilvoorde en Antwerpen spelen zich, ver weg van de camera's, menselijke drama's af: moeders die aan de voordeur slapen om te beletten dat hun zoon vertrekt om te gaan strijden. Of een vader die thuiskomt en tegen zijn vrouw moet zeggen dat hij hun zoon niet heeft kunnen overtuigen om de wapens neer te leggen. En tegelijkertijs beseft dat hij hem misschien nooit meer terugziet.

 Kantelmoment

 Het klinkt misschien wat wrang, maar het fenomeen van de vertrekkende jongeren, is een uitgelezen kans om het debat over integratie een nieuwe wending te geven. Want of het nu gaat over relletjes in Molenbeek, Anderlecht, Borgerhout of vertrekkende strijders uit Mechelen, Vilvoorde of Antwerpen; altijd duiken dezelfde ingrediënten op die dienen voor een voedingsbodem; onder meer de hoge jeugdwerkloosheid in bepaalde steden (slechts één van de jongeren die in Syrië vecht, had werk), en het gevoel van niet aanvaard te worden in onze maatschappij. Dat is ook het discours van non-profitorganisatie Kif Kif, die naar eigen zeggen al jaren de ongelijkheid in de samenleving op de politieke agenda probeert te zetten, maar weinig weerklank krijgt. Het is dan ook een thema waarbij politieke partijen op een dunne koord balanceren en ofwel overhellen naar (extreem) rechts of wel heel erg de bocht uitschieten naar links. 

Bovendien gaat het debat echt wel verder dan het grote "wij-zij"-verhaal. En toch lijken we daar soms niet bovenuit te stijgen, zodat zich dat bij een kwetsbare groep jongeren al snel omzet in een discours van 'Het Westen' tegen 'De Islam' en hen net extra gevoelig maakt voor radicalisering, ook los van het hele Syrië-verhaal. 

Maar net in dat verhaal willen de burgemeesters dus meer inzetten op het lokale preventiebeleid. De uitdaging ligt bij de ambitie om van de vele krachtige woorden van de voorbije dagen geen loze uitspraken te maken, uitgesproken in het heetst van de actualiteit. Een doorgedreven aanpak van het radicalisme en de uitwerking van een lokaal actieplan kan op termijn een verandering teweegbrengen die verder gaat dan het Syrië-probleem alleen. 

Al was het maar om te vermijden dat bepaalde krantenkoppen om de zoveel jaar terugkomen.


Abu Dinges

Abu dinges, niet schieten...

"Een klassieker is geboren", tweette een collega na het horen van bovenstaande woorden. Ze komen uit een Youtubefilmpje, waarin je ziet en hoort hoe een Belgische strijder in Syrië even niet meer weet wat nu weer de nieuwe naam was van zijn Moslimbroeder. Abu dinges is gewoon Mohammed, Brahim of Pieter, zo u wil.

Maar het Antwerpse accent dat weerklinkt over de Syrische vlakten, zit ons niet lekker.

Want plots zijn ze daar; ze heten Brian, Jejoen of Sami. Jonge gasten, erg beïnvloedbaar door wat ze zien of horen uit radicale moslimorganisaties. En dan vertrekken ze, met de wagen (of het vliegtuig) naar Turkije en dan de grens over met Syrië om er te vechten met, in het slechtste geval, schimmige organisaties als het Al-Nusra front.

De ophef van de laatste dagen doet vermoeden dat we met een heel nieuw fenomeen zitten, maar dat is niet zo. Hetzelfde gebeurde al in de jaren 90 toen jongeren, maar ook oudere mannen, geronseld werden om te gaan vechten in Afghanistan of Tsjetsjenië.

Alleen lijkt de wereld, mede door het internet en het almaar groeiende belang van internationale conflicten, crisissen en gebeurtenissen tout court op onze samenleving, een pak kleiner dan toen. En sinds 9/11 is ook het moslimradicalisme uitgegroeid tot een sluimerende Koude Oorlog van het laatste decennium.

Task Force

Door de media-aandacht van de voorbije dagen heeft minister van Binnenlandse Zaken Joëlle Milquet een ‘Task Force Syrië’ opgericht. Daarin zitten de Staatsveiligheid, het anti-terreurorgaan OCAD, het federaal parket en vertegenwoordigers van de federale en lokale politie. De schreeuw om hulp van de ouders en familie van onder meer Brian en Jejoen liggen mee aan de basis van een versnelde actie.

Nochtans is zo een werkgroep iets wat al langer wordt gevraagd door de inlichtingendiensten. 

Een greep uit de maatregelen:

- wekelijks overleg van de task force

- specifieke opleiding van agenten om radicalisme te herkennen en op te sporen

- nauwere samenwerking tussen de inlichtingendiensten

- overleg op Europees niveau

- en het openen van een centraal meldpunt. Lees een emailadres waar u terecht kan als u vragen heeft.

Sta ons toe niet helemaal onder de indruk te zijn van die maatregelen. Bovendien zou je verwachten dat ze er zeker al een jaar of tien zouden zijn en de nodige instanties er op verder bouwen.

​Uiterst recht Raphael Gendron, een Belgische strijder in Syrie.

​Uiterst recht Raphael Gendron, een Belgische strijder in Syrie.

Wat na de terugkeer?

De grootste vrees van de inlichtingendiensten is niet zozeer het aantal jongeren dat naar Syrië vertrekt. Op basis van welke wet kan je het hen immers verbieden? Vorig jaar nog zijn 13 moslim-extremisten vrijgesproken. Volgens de rechtbank was het klaar en duidelijke dat ze waren gaan strijden in Tsjetsjenië, maar was niet bewezen dat ze zich hadden aangesloten bij een terroristische groepering. 

Maar wat als die jongeren op een dag terugkomen? De ene zal gedesillusioneerd zijn door de bittere realiteit van de oorlog; het martelaarschap oogt altijd net iets exotischer vanop afstand.

Anderen zijn dan weer overtuigd van de Heilige Strijd en hebben mogelijk ideeën die niet stroken met wat in onze maatschappij algemeen wordt aanvaard. 

Herinnert u zich Mohammed Merah nog? Merah schoot in maart 2012 drie kinderen en een rabbijn dood in een Joodse school in Toulouse. Onderzoek wees uit dat hij zeker geen eenzaat was, maar intensief contact had met tientallen radicale moslims in zeker twintig landen en er ook tientallen trips naar het Midden Oosten had opzitten. 

Hoeft het gezegd dat niemand wil dat zo een scenario zich -eender waar- herhaalt?

Aanpak op alle fronten

Het is dus tijd om nog maar eens de discussie aan te gaan over hoe de voedingsbodem aan te pakken van de radicalisering: de moeilijke integratie van sommigen, de werkloosheid bij (allochtone) jongeren die in Brussel rond de 20% schommelt, de vaak moeizame betrokkenheid in de samenleving… 

Maar ook voor de Imams is er een grotere verantwoordelijkheid weggelegd. De meesten onder hen worden in het buitenland opgeleid en spreken vaak niet onze taal. Maar het zijn zij die voorgaan in de moskee en binnen hun gemeenschap een leidende rol kunnen spelen. Iets wat ook bevestigd wordt door de Antwerpse Imam Nordine Taouil: " Imams spreken vaak de taal niet en volgen niet wat er in de actualiteit gebeurt en prediken dus in een verkeerde context". 

Geen enkele oplossing is zaligmakend. Het zal altijd een optelsom zijn van de aanpak op verschillende fronten.

Gelukkig heeft de meerderheid van de (moslim)jongeren geen boodschap aan radicalisme. ‘Een bende idioten die het voor de rest verpest’, klonk het vorige week nog in Vilvoorde, waar een aantal strijders vandaan komt. En intussen ging de voetbalwedstrijd in het nieuw aangelegde sportpark voort. Want ver weg van alle conflicten in het Midden Oosten is er een grote groep jongeren die gewoon naar school wil gaan, werk vinden, trouwen, kinderen krijgen, ... En geen zin heeft om martelaar te zijn voor een oorlog die niet de hunne is. 

De jonge Sean Pidgeon uit Brussel heeft de strijd in Syrië niet overleefd. Hij is waarschijnlijk de eerste Belgische strijder die er sterft, gesneuveld op 15 maart en begraven in Syrische grond.

Intussen is het hopen dat Abu Dinges en de anderen de oorlog in Syrië overleven. Brian en de anderen horen bij hun ouders thuis. Op zaterdag naar de jeugdbeweging. En voor de rest jong zijn.

Iets wat hun leeftijdsgenoten in Syrië alvast is ontnomen. 

Sierre en de zoektocht naar antwoorden

Terwijl de eerste verjaardag, of hoe moet je zoiets noemen, van het busongeval in Sierre nadert, waarbij 22 kinderen en 6 volwassenen om het leven kwamen, steken ook weer de vele vragen de kop op. Tien maanden na die treurige dinsdagavond weten we nog altijd niet wat zich in die Zwitserse tunnel, om iets over negen uur 's avonds, heeft afgespeeld.  Procureur Elsig van het Zwitserse parket heeft in de zomer van vorig jaar al meegedeeld dat er geen enkel technisch mankement aan de oorzaak van het ongeval ligt. De bus is onderzocht door Zwitserse speurders, met medewerking van busbouwer Vanhool en de Aarschotse busfirma. 

Verhalen over een knal die de kinderen hoorden toen de buschauffeur een DVD opzette, zijn nooit bevestigd. Zelfs het hardnekkige verhaal over de chauffeur die een dvd instak, is achteraf ontkend, wegens geen enkele aanwijzing.

Het onderzoek heeft ook uitgewezen dat de buschauffeur niet onder invloed van alcohol was.

Toch lijkt het onderzoek de richting uit te gaan van een menselijke factor aan de basis van het ongeval. Ik vermijd opzettelijk het woord 'fout'. Tot op vandaag zijn er daar nog geen aanwijzingen voor. 

Mogelijk / waarschijnlijk, de grens is dun…

Volgende week geeft procureur Elsig een tussenstand inzake het onderzoek. Hij komt daarvoor niet naar Belgie. Elsig zal een mededeling sturen naar de parketten van Leuven en Hasselt, die op hun beurt de ouders inlichten en daarna krijgt de pers meer informatie. De werkwijze doet vermoeden dat er niet nieuwe informatie zal zijn.. 

Er is al veel gespeculeerd in dit dossier. Het is een voortdurend zoeken naar antwoorden. In de eerste plaats door de ouders die een kind zijn verloren. De onmacht en het bijhorende verdriet dat tien maanden geleden over hen viel,  zal er niet minder op geworden zijn. We kunnen alleen maar raden door welke woestijn zij moeten gaan. 

Die lege kamer, die lege stoel aan de ontbijttafel, een rapport dat nooit is afgehaald. 

Intussen stil zijn en nederig het hoofd buigen voor zulk triest leed.

En respect tonen voor hun zoektocht naar antwoorden op hun vele vragen.

In de hoop dat die er toch nog komen.

Het is nu wachten op de laatste resultaten van de autopsie die is gebeurd op het lichaam van de chauffeur. 

De speurders willen nagaan welke invloed de antidepressiva in zijn lichaam had op het rijgedrag. 

En dat onderzoek neemt veel tijd in beslag. Heel veel tijd kan je je afvragen, maar tegelijkertijd moeten we begrip opbrengen voor de tijd die de Zwitsers nemen on het onderzoek te voeren in dit emotionele en gemediatiseerde dossier.

Dat -voorlopig- een minderheid van de ouders vindt dat de theorie rond de zelfdoding niet genoeg onderzocht is, is een aannemelijke theorie. Net zoals vele theorieën is de piste van de zelfdoding al eerder opgedoken. 

Er zijn al veel studies gevoerd naar de relatie tussen het gebruik van antidepressiva en zelfdoding. Bijna 1 op de 10 Belgen slikt antidepressiva. Cijfers die eenvoudig op te vragen zijn bij het RIZIV.

Zijn al deze mensen potentiële zelfdoders?

In het geval van Sierre is het een piste die onderzocht moet. Zoals alle pistes. 

De chauffeur nam Seroxat, een antidepressivum dat volgens de Oslo University drie keer vaker tot suïcidale gedachten leidt dan andere middelen. Tegelijkertijd is het wereldwijd één van de meest verkochte antidepressiva. En het vergt, terecht, een diepgaand onderzoek. Omdat als het zo blijkt te zijn, het meteen ook de nodige vragen oproept voor de farmaceutische sector. 

Maar soms bedenk ik me dat we de oorzaak van het ongeval misschien nooit gaan kennen. We moeten daar rekening mee houden en dus hoop ik oprecht dat ik me vergis. 

Maar het knaagt. In de eerste plaats voor de ouders, familie en vrienden van de slachtoffers.

En daar moeten we alle begrip voor hebben, en tegelijkertijd de noodzakelijke terughoudendheid aan de dag leggen.

En hopen op antwoorden.


Toekomst van de industrie

Soms ontdek je inspirerende plekken; eentje is de Budafabriek in Kortrijk. De fabriek is de eerste creatief-economische werkplaats in ons land; een synergie tussen de creatieve industrie en klassieke ondernemers. Eén van de aanwezigen was Chris Dercon, directeur van het Tate Modern in Londen. Hij heeft een boeiende visie op waar de creatieve industrie naartoe moet. Eén vraag die ik hem stelde was voldoende voor een exposé van ruim acht minuten:

In A New York Cab, II

Volgens de berekeningen van New York State Comptroller Thomas Di Napoli zullen door de financiële crisis nog eens 10.000 mensen op Wall Street tegen eind volgend jaar hun baan verliezen. Dat zet de teller sinds de bankencrisis van 2008 al op 32.000. In werkelijkheid zijn het er waarschijnlijk nog meer.

En dan begint het, die duizenden mensen die opnieuw op zoek moeten naar werk. Scott Curtis is een van die ex-Wall Street traders. Tegenwoordig rijdt hij met de taxi om zo opnieuw op Wall Street te geraken. Zijn cv hangt zichtbaar op de achterbank, zodat passagiers weten wie hen rondrijdt.

‘Ik hoop dat hij niet helemaal uptown moet, want daar heb ik niet meteen zin in’, zegt Scott Curtis als hij aanstalten maakt om de volgende klant op te pikken. Even later zijn we onderweg naar de 125ste straat, uptown dus en niet naar de zin van Curtis, maar hij laat niets merken, Taxi rijden met een glimlach. Maar niet van harte.

Achteraan in zijn auto heeft Curtis een papiertje opgehangen waarin hij zichzelf promoot. Een man met ervaring, niet bang om hard te werken, Pech gehad, maar wil opnieuw naar Wall Street. ‘Geeft u mij een job, beste klant? You won’t be sorry’.

Het is de tweede nacht die ik doorbreng met Curtis in zijn taxi. Zelf had hij er nooit aan gedacht om taxichauffeur in New York te worden. Maar het noodlot bracht hem hier.

‘Vijfentwintig jaar heb ik gewerkt op Wall Street’, vertelt Curtis, laverend tussen 4th en 5th Avenue. ‘Traden, dag in dag uit, maar toen het bedrijf waar ik voor werkte, werd overgenomen door Merrilll Lynch, besloot ik op mijn eentje verder te gaan.  We zijn dan 1998. Ik had net een zware operatie achter de rug en wilde niet meer terugkeren. En het lukte, ik deed het goed en het geld bleef binnenstromen.

Ik had het allemaal: miljoenen dollars, een appartement in New York, een huis in Miami. En natuurlijk een geweldige vrouw en twee schatten van kinderen. Maar dan in 2008, dan komt plots de bankencrisis…

In een paar maanden tijd verliest Curtis alles wat hij heeft. De banken gaan onderuit en sleuren honderden bedrijven mee in hun val. Ook dat van Curtis: ‘hebzucht… we dachten dat de sky the limit was; de banken zouden toch nooit failliet gaan.  En al die kleine bedrijven bleven maar traden omdat ze dachten dat er toch geld genoeg was. De grootste vergissing van mijn leven. Alles ging te goed, ik had er bij moeten stilstaan. Als alles te evident is, is er iets niets juist’.

Curtis verkoopt zijn appartement in New York en vliegt terug naar Miami. Maar de de schuldenput is zo diep dat hij ook daar zijn villa van de hand moet doen. Zijn relatie lijdt onder de spanningen en zijn vrouw verlaat hem. Een vechtscheiding en Curtis is ‘blij dat hij van haar af is’. Maar zijn gezicht verraadt iets anders. Hier naast me in de taxi zit een man die terug verlangt naar het gewone gezinsleven met vrouw en kinderen. Meer nog dan naar zijn luxeleven.

Het is elf uur ‘s avonds, we zijn al vijf uur aan het werk, Omdat Curtis me vertelde dat hij vroeger haast elke avond sushi at, neem ik hem mee uit eten, Een half uurtje bij de Japanner kan er wel vanaf. Hij bedankt me uitvoerig voor de sushi en geniet van de blokjes rijst en vis. We zitten in een obscuur Japans eethuis. In een ver verleden deed Curtis alleen sterrenrestaurants aan, maar het deert niet, Het eten is hier heerlijk en Curtis geniet. Anders overleeft hij op afhaalchinees en pizza. Ja kan in New York aan 1 dollar pizza slices geraken en hij weet ze allemaal zijn.

Even later rijden we verder op 6th Avenue, richting Central Park. Het is een drukke avond. ‘Ik blijf liever downtown’’, zegt Curtis. Hier kan je veel meeer volk oppikken en verdien ik dus meer. Een fietser schiet plots voor de auto en Curtis kan nog net op de rem gaan staan. Er volgt een bulderende scheldtirade. De voormalige footballcoach maakt ondanks zijn postuur weinig indruk op de fietser. ‘Sorry, zegt Curtis, soms ben ik wat opvliegend, maar met de taxi rijden is een mentale kwelling. Het is overleven, meer niet. En overleven is moeilijk’, zucht hij.

‘En toch is dit de enige manier om me terug op de arbeidsmarkt te krijgen’, gaat Curtis verder. ‘ Ik wou niet in Miami blijven, er is daar geen werk. En plots kwam ik op het idee om met de taxi te rijden en mezelf zo te promoten’.

Op het tussenstuk tussen de chauffeur en de passagiers, heeft Curtis een papiertje gehangen. De boodschap is duidelijk: ‘Denk je nu echt dat ik mijn hele leven taxichauffer wil blijven? Ik werkte op Wall Street, verloor mijn job door de crisis. Hebt u iemand nodig? Aarzel niet. U zal er geen spijt van hebben.’

‘Je weet nooit wie ik in mijn taxi krijg’, gaat hij verder. ‘Ik pik zoveel zakenmannen op en er moet toch iemand tussenzitten die een job heeft. Het is nutteloos op mezelf op internet ergens te promoten op al die sites met jobs. Ik ben er een van de zovelen. Hier is over nagedacht en ik hoop dat de mensen dat waarderen’.

Waarderen doen de klanten het zeker, want iedereen die in de taxi komt, left mee met Curtis. ‘Dat het erg is en zo met die crisis…’ Maar een job? Die krijgt Curtis niet aangeboden als ik bij hem in de taxi zit.

‘Tja’, mijmert Curtis, ‘het mag wel eens gaan gebeuren. Het is nu al acht maanden dat ik zo rondrijd. Ik heb mezelf een jaar gegeven om opnieuw werk op Wall Street te vinden’. Curtis kijkt me aan en lacht: ‘en wat als het niet lukt, ga je nu vragen zeker? Wel, dat zien we dan wel weer. Misschien toch nog wat langer met de taxi rijden’.

We rijden verder de nacht in. Een klant geeft hem een fooi van vijf dollar. Curtis is er blij mee. Alles is welkom. ‘Ik vlieg elke twee weken naar Miami om mijn kinderen te zien en dat kost ook geld. En terug naar ginder verhuizen is geen optie. Dus ik blijf werken. Duizend dollar per week verdien ik en ik werk zes dagen op de zeven, uitsluitend ‘s nachts. Het is beter dan niets’. En dan gaan de gedachten van Curtis terug naar Wall Street: ‘De week van mijn verjaardag in 1999 heb ik 540.000 dollar verdiend. Het hoogste bedrag wat ik ooit in een week heb binnengehaald. En nu ben ik tevreden als klanten me een fooi van vijf dollar geven. Een les in nederigheid’.

Curtis zet me af op de hoek van Broadway en Houston. Ik neem de metro terug naar huis. Voor ik uitstap vraag ik hem nog waar hij eigenlijk slaapt? ‘Bij mijn broer in de woonkamer, op een luchtmatras op de grond. Ik kan me voorlopig geen eigen stek veroorloven. Maar ook dat zal ooit veranderen’. En weg is hij, onderweg om de zoveelste klant op te pikken, misschien wel iemand van Wall Street. Maar hoe groot is die kans…

video hier

In Tsjernobyl

We zijn in Pripjat, een stad op amper twee kilometer van de kerncentrale van Tsjernobyl. Het is een nu al bijnz een week dat ik in Oekraïne en Wit-Rusland ben. En eindelijk zie ik dat gedrocht met mijn eigen ogen: de kerncentrale van Tsjernobyl.

Ik wandel verder door de verlaten stad met Yuri, een lokale gids, tegelijkertijd ook natuurwachter en bewaker van Pripjat.  ‘Op dit toestel meet ik nu al 60 microröntgen per uur. Laten we naar daar gaan, waar er een hogere concentratie radioactieve straling is.’, zegt Yuri.  Voortdurend meet hij de radioactieve straling. Op sommige plaatsen is die tien keer hoger dan normaal.
Yuri: ‘Het is nu niet zo gevaarlijk, want we zijn beschermd door de sneeuw. Maar In de zomer is de straling vijf keer hoger. Dan is het is gevaarlijk als je diep ademt of als je paddestoelen uit dit gebied eet. Dit pretpark zou opengaan op 1 mei 1986. Zoals je begrijpt is het nooit gebruikt, want de mensen zijn geëvacueerd op 27 april 1986. Enkele dagen voor de opening van het park.’
25 jaar geleden verlieten alle 50.000 inwoners van Pripjat in één dag hun huizen en flats. Het was nochtans een mooie dag die 26e april. Kinderen speelden in de straten, moeders praatten met mekaar op straat, terwijl de mannen aan het werk waren in de centrale. De fabriek zorgde ervoor dat iedereen hier een goed leven had. Tot er zich die nacht een ontploffing voordeed in reactor  vier van de kerncentrale. De ontploffing blaast een gapend gat in het dak waardoor de radioactiviteit kan ontsnappen. De autoreiten houden het voorval stil en dus gaat het leven gewoon verder. Niemand weet op dat moment dat levensgevaarlijk dosissen in de stad hangen waardor mensen binnen korte tijd ziek worden en velen zullen sterven. Op beelden uit die tijd zie je kleine lichtflitsjes. Dat zijn radioactieve deeltjes die inbranden op de beeldband
Pas enkele dagen later worden alle mensen uit de stad weggehaald om er nooit meer terug te komen.

‘Vandaag hangt op twee kilometer van de ontplofte reactor nog altijd een grote dosis radioactiviteit in de lucht, zegt Yuri. Ik maak me een beetje zorgen. Een collega van me weigerde om naar hier te komen, omdat ze nog graag zwanger zou worden. En je weet natuurlijk nooit. Ik kan haar geen ongelijk geven. Ik heb voor de zekerheid mijn zaad laten invriezen bij het Universitair Ziekenhuis in Jette. Ook ik wil graag kinderen krijgen, maar de drang om naar hier te komen was te groot en daarom heb ik maar mijn voorzorgen genomen. Ik vraag me trouwens af of ze dat potje og altijd hebben in het ziekenhuis. Ik heb er nooit meer iets van gehoord. Hoe zou dat dan gaan? Deze jongens liggen hier al lang? Laten we die maar wegflikkeren! Ik heb nog altijd geen kinderen. Toch maar dringend eens bellen.
We wandelen met Yuri verder naar een verlaten flatgebouw. Op een vensterbank ligt een achtergelaten vrouwenschoen. De deur van een verlaten flat staat open. In het midden van de kamer vinden we een oude, zwarte piano.
‘Ik probeer even te spelen’, zegt Yuri als hij naar de pian wandelt. Het ding is al goed aangetast door het weer en het ongedierte dat hier zit. Yuri speelt en 
valse noten weergalmen door de verlaten stad. Het is een beeld dat haast met geen woorden te beschrijven valt. Ik kijk uit het raam en zie hoe de wereld is blijven stilstaan.

‘Ik ben soms bang om hier alleen te lopen. Zeker in de grote huizen waar alles stil is. Dit is geen stad. Deze stad is gebouwd voor mensen. Nu is het een monument, een spookstad’, zegt Yuri.

We wandelen verder naar een kindercréche. Ik zie kinderschoenen, speelgoed, poppen met zwarte gezichten waarop de radioactiviteit is ingebrand. Op de grond neergegooid, toen iedereen wegvluchtte. Letterlijk alles achtergelaten, niemand die nog even kwam om wat spullen op te halen of op te ruimen. Een foto, een beeld van intussen 25 jaar oud. 


Yuri: ‘ Wat valt er nog te zeggen over deze plaats… Het was één van de peutertuinen, dichtbij het centrale plein. Het is te pijnlijk om het speelgoed te zien. Probeer je in te beelden hoe het was voor de ramp. De kinderen van toen, waar zijn ze nu?
Zijn ze gezond? Niemand weet het.

Enkele dagen voor het gesprek met Yuri was ik in Saligorsk, een dorp op 300 kilometer van Tsjernobyl. Vijftien jaar geleden ontmoette een collega hier Natasha en haar moeder Tanya. Natasha is dan vier en heeft leukemie als gevolg van de kernramp. Dat is nooit officieel vastgestzld, maar iedereen weet dat het zo is. De kankers zijn in een grote straal van tientallen kilometers rond de centrale nog altijd abnormaal hoog.
Natasha’s moeder Tanya woont vandaag nog altijd in het dorp. Ze werkt in de bibliotheek van de plaatselijke school.
Tanya is alleen, de leerlingen zijn op gezondheidskuur.
‘Omwille van de ramp in Tsjernobyl gaan de kinderen twee keer per jaar naar het sanatorium’, zegt Tanya. ‘Ze reizen naar zee en krijgen jodium om hun gezondheid te verbeteren. ‘Want van de 200 kinderen, zijn er amper 8 gezond’.
Als we Tanya vragen hoe het met haar dochter Natasha is, zwijgt ze en vraagt ze ons haar te volgen. Door de krakende sneeuw wandelen we naar een plek buiten het dorp. Onderweg passeren we een hondenslee.
De tocht duurt eventjes. Tanya wandelt in stile, we volgen haar. Ik vermoed dat ik weet waar we naartoe gaan, maar probeer toch nog even van de omgeving te genieten. De zon schijnt, het vriest -20, ijspegels aan de bomen; er hangt iets idyllisch over deze plek. Ondanks de schaduw van Tsjernobyl, honderden kilometers verderop. Een dorpje met enkele honderden inwoners. Ze leven in houten huizen, sommige zijn van baksteen. Tapijten aan de muur, beesten op het erf. Als je plaats en tijs wegdenkt, lijkt het wel op een Vlaams plattelandsdrop uit de jaren dertig en veertig.
Na een half uur wandelen zijn we aangekomen. Ik kijk uit over een klein kerkhof. Natasha stierf eind 1997 aan de gevolgen van leukemie. Onverwacht, want ze had net haar laatste chemokuur beëindigd. ‘in de herfst herviel ze’, zegt Tanya. ‘Ze kreeg een longontsteking, herpes en hersenvliesontsteking. Ze lag al op de reanimatieafdeling. De dokters hebben alles gedaan om te helpen. Het is allemaal voor mijn ogen gebeurd. In een ziekenhuis in Minsk is ze gestorven.
Ik had al een voorgevoel. Je moet weten dat ik niet gelovig was. Maar al tijdens de eerste kuur toen ik samen met haar in het ziekenhuis was, had ik een droom: wij zijn in de operatiezaal en plots gaat de deur open. Ik zie een ongelooflijk heldere lucht en er komt een grijze man in witte kleding binnen. Hij zegt tegen mij: “Als je niet gelooft, zal niets in jouw leven lukken”.
Er loopt een traan over de wang van de vrouw. Tanya zwijgt en steekt een kaars aan op het graf van haar dochter.
Later neemt ze ons mee naar haar huisje en vertelt ze hoe de overheid de slachtoffers van Tsjernobyl hielp, maar tegelijkertijd ook aan hun lot overliet. Er kwamen medicijnen, maar nooit genoeg. De mensen werden verwittigd, maar te laat.
Ook vandaag nog worden kinderen geboren die de gevolgen van Tsjernobyl dragen. Neem nu Vania Kozlov komt uit Mozyr, vlakbij Tsjernobyl. Ze verblijft met haar dochtertje Irina in het Kinderziekenhuis van Minsk. Irina is anderhalf en heeft een tumor in het hoofd.
‘Mijn dochtertje is geboren in de zomer van 2003′, zegt Vania,’dat was iets te vroeg en er waren toen al enkele afwijkingen. Maar alles ging redelijk goed. Ze was niet zo fel ziek. Maar vanaf maart vorig jaar begon de zijkant van haar hoofd te groeien. We zijn hier al van september vorig jaar. Door chemotherapie is de tumor weg. Nu wachten we op een operatie aan de lever.
Twee jaar na onze ontmoeting is Irina gestorven.
20 jaar na de ramp zijn meer dan 800.000 kinderen in Wit-Rusland op één of andere manier in aanraking gekomen met de radioactieve uitwassen van Tsjernobyl.

Alhoewel de kerncentrale van Tsjernobyl in 2000 werd gesloten, wordt er vandaag nog altijd gewerkt. De radioactiviteit overschrijdt hier alle waarden. Ter vergelijking: in België bedraagt de normale achtergrondstraling 20 microröntgen per uur. Op deze plek liggen de waarden makkelijk 100 keer hoger. En vreemd genoeg, draagt niemand hier een beschermend pak.
Yuri Tatarchuk: ‘ Het stijgt snel. Dit is directe straling van de sarcofaag. Vlakbij de reactor heb ik eens een waarde van 16.000 microröntgen per uur gemeten. Dat betekent? Dat is 1000 keer hoger dan normaal. Stel u dat eens voor. Het is onmogelijk daar lang te blijven en mensen werken er zelfs nog’.
De recente beelden, gefilmd in de reactor, die ik van Yuri koop, zijn van slechte kwaliteit. Dat is toch wat ik eerste denk. Maar de ruis en de groene puntjes die inbranden op het scherm, dat is gewoon radioactiviteit. Ik zie mannen in hun witte pakken die het puin verkennen. Wie hier onbeschermd een paar minuten rondloopt, tekent zijn doodvonnis. Toch zijn arbeiders nog elke dag bezig met het verstevigen van de sarcofaag boven de ingestorte reactor.
Alle arbeiders hier weten dat ze vroeg of laat sterven aan kanker.
In de driekwart van de ruimtes onder de sarcofaag is in de voorbije negentien jaar nog niemand binnen geraakt. Als nét dáár het dak instort, dreigt een tweede Tsjernobyl.

150.000 vierkante kilometer in Wit-Rusland en Oekraïne is al radioactief besmet. Toch wordt iedereen die de zone verlaat nog altijd gecontroleerd op straling. Ook ik moet een routinecontrole ondergaan. Yuri legt met het systeem. Ik moet op een ijzeren geraamte gaan staan en mijn handen tegen twee sensoren plaatsen.
Yuri: ‘Je moet op het ijzer staan. Deze sensoren meten de radioactiviteit op je voeten en deze hier op je lichaam en handen. Als de waarde onder een bepaald niveau ligt, ben je niet besmet. Is er iets mis, dan moet je je handen wassen. Dan kijken we welke delen van je kleren zijn besmet. -Hoe luidt mijn diagnose? Jij bent in orde. Dat zie je hier. ‘Clean’.
We verlaten Tsjernobyl en rijden terug naar ons vervallen hotel in Mozyr.
De volgende dag heb ik een ontmoeting met Tatjana. 80 jaar is ze en ze woont in een grauwe buitenwijk van Mozyr. Voor de kernramp woonde ze in een dorpje in de omgeving van de kerncentrale. Een week na de ramp werd ze noodgedwongen geëvacueerd. Nooit is dat te boven gekomen.
Tatjana woont in een vervallen flatgebouw, de verf van de muren bladert, het stinkt in de gangen. Er krioelt ongedierte.
Tatjana laat ons binnen in haar flat en gaat aan het raam staan. Ze roept me en wijst naar een tuintje van een huis even verderop. ‘Vroeger had ik ook een tuin’, zegt ze. Ik kweekt mijn eigen groeten, ik woonde op het platteland. Hier kwijn ik weg. Ik ben 80 jaar oud en ik werk nog altijd. Ik veeg de straten schoon. Ik heb het geld nodig om te overleven.’
Een traan rolt over haar doorleefde wang.
Tatjana heeft niemand meer. Haar man is overleden, haar broers, zussen, neven. Allemaal zijn ze dood. Ze zou er alles voor geven om nog eens terug te keren naar haar oude huis.
We doen het.
Tatjana kruipt bij ons in de aftandse bus waar we hier mee rondrijden. Het duurt uren voor onze chauffeur de verboden zone nadert. Om hier binnen te komen, heb je allerhande officiële papieren nodig. Die hebben we, maar toch komen we er niet in. Uren gaan voorbij en onze tolk onderhandelt. Intussen kijkt Tatjana vertwijfelt uit het raam. Zal deze droom dan toch niet doorgaan?
Uiteindelijk komt er nieuws. We kunnen er -misschien- de volgende dag in, maar de KGB heeft wel tientallen euro’s nodig om het ‘te regelen’. De KGB, bestaan die dan nog?

Ik geef het geld, we zijn nu eenmaal in een land waar je met geld en sterke drank verder komt dan met een glimlach en een simpele dankjewel.
De volgende dag: Het lukt. We rijden de verboden zone binnen. Er ligt twintig centimeter sneeuw en onze jeep baant zich een weg naar het huis van Tatjana. Tatjana herkent haar huis vrijwel meteen. Ondanks haar leeft tijd rept ze zich door de sneeuw naar het oude houten huis. Maar dan slaat de twijfel toe. Is dit haar huis wel? ‘Ik herken niets meer. Of toch. Van wie zijn deze schoenen? Ja, ik denk dat dit mijn huis was. Maar het ziet er zo anders uit’.
Het huis is verlaten, onderkomen na twintig jaar eenzaamheid. Aangetast door de natuur, maar de herinneringen leven nog. Een zeldzame vergeelde foto steekt tussen de planken van de vloer.
Tatjana is te geëmotioneerd om veel te praten, ze weent en wandelt door het huis. Er spookt één vraag door haar hoofd: waarom?
Waarom moest de centrale ontploffen?
Waarom moest ze weg?
Waarom leidt ze dit verguisde leven in Mozyr?
Waarom?
Het gebied in een straal van 30 km rond de kerncentrale is al 19 jaar een verboden woonzone. Hoewel officieel niemand in de verlaten dorpen mag wonen, is niet iedereen na de ramp vertrokken. Hier en daar merk ik in het gebied mensen op.Nina Zaretskaya is tachtig jaar. Nooit heeft ze het gebied willen verlaten: ‘Alles is veranderd. Het is een verlaten plek. Sommige inwoners zijn gevlucht, anderen zijn gestorven. ’s Avonds ben ik bang om naar buiten te gaan. Er lopen wolven en andere roofdieren rond. Echt verschrikkelijk. Mijn God…
In dit dorp wonen nog maar drie oude vrouwen. De 79-jarige Nina is na de ramp nooit gevlucht. Haar man is intussen overleden, haar zonen wonen in de stad. Ze moet op haar eentje overleven.
‘Wij halen het hout in het bos, hakken dat in stukken en werpen dat in kachel. We sluiten de kamer af en zo warmen wij ons’.

Nina’s dieren zijn radioactief besmet én het vlees is te gevaarlijk om op te eten. Gelukkig krijgt Nina hulp uit de stad: ‘Twee keer per week, op dinsdag en vrijdag, komt er rijdende winkel met producten. Zo hebben wij toch alles. Wij koken aardappelen, eten brood en soep. Zo leven wij. Als wij geen brood hebben eten wij alleen aardappelen. Wij gaan paddestoelen plukken en bakken ze’.
Nina overweegt om na 19 jaar alles achter te laten. De straling heeft ook haar ziek gemaakt en ze kan zichzelf nog moeilijk behelpen: ‘ Ja, ik heb overal pijn: in mijn armen, benen… Mijn schildlier is gezwollen. Ik heb ademproblemen. Ik kan zelfs geen water halen, omdat ik het benauwd krijg. Dromen heb ik niet meer… Ik ga binnenkort toch sterven…
Eén jaar na mijn vorige bezoek aan Tsjernobyl keer ik terug naar het gebied. Deze keer landen we rechtstreeks op Kiev en logeren we ook in de hoofdstad. Dat wil ook meteen zeggen dat we telkens heen en weer moeten naar Tsjernobyl, ’s ochtends en ’s avonds, minstens twee uur enkele rit. Samen met mijn cameraploeg huur ik een auto. We hadden gehoopt op een stationwagen, maar in plaats daarvan krijgen we een blauwe honda civic, een sportkarretje waarvan er ongetwijfeld geen enkel exemplaar rondrijdt in de ruime omgeving van Kiev. Een daarbuiten ook niet, want paard en kar is voor vele Oekraïners nog altijd het verplaatsingsmiddel bij uitstek op het platteland.
Het is na een jaar ook weer een blij weerzien met onze gids Yuri Tatarchuk, die ik hier de vorige keer ontmoette. De man is nu baas over het ‘toeristisch’ gedeelte van Tsjernobyl en hij doet de PR, leidt ‘ramptoeristen’ rond en regelt de contacten met journalisten die het gebied willen bezoeken.
Het heeft me een jaar van mijn leven gekost om uiteindelijk bij Yuri te geraken. De officiële documenten die we hebben blijken niet de juiste te zijn om het verboden gebied binnen te geraken. Ondanks dat de papieren afkomstig zijn van de ambassade. Maar met dollars en een koffer vol sterke drank geraak je hier al een stuk verder. Vooral alcohol blijkt wonderen te verrichten en letterlijk iedereen met wie je spreekt en die je iets vertelt, verwacht daarvoor ook iets terug en dat in de vorm van dollar, de Hryvnia (de munt ginder) of een fles vodka.
Eens aangekomen aan de grenspost met de verboden zone, stoten we op een herdenking van de slachtoffers. Het is een orthodoxe dienst. Een ingetogen plechtigheid waar ook veel overgebleven ‘liquidators’ aanwezig zijn. De liquidators zijn de mannen die vlak na de ramp het puin mochte nruimen. Duizenden zijn gestorven en wie nog leeft, is hier om de gevallen collega’s te herdenken.

De zon prikt vertwijfelend door de wolken en met de zovele ooggetuigen van de ramp in de buurt en met elke hun eigen verhaal, heeft het alles iets mythisch. Ik probeer in gedachten terug te gaan naar die dag in april dat de reactor ontplofte en dat de overheid de ramp eerst wou doodzwijgen. De volgende dag speelden ook kinderen onder een stralend herfstzonnetje en wist niemand welk droevig lot velen van hen letterlijk en figuurlijk boven het hoofd hing.
Als ik met de liquidators praat, stel ik vast dat ze fier zijn op hun werk. Met tranen in de ogen halen ze herinneringen op aan Vladimir, Igor en zovelen anderen die ze verloren hebben.
Voor de Oekraïners zijn deze mannen echte helden en ze worden ook nog zo geëerd door de bevolking.
Later, op de herdenking zullen ook tientallen van de overlevende puinruimers uit de handen van president Joetsjenko een auto krijgen. Weliswaar een exemplaardat hier amper door de keuring zou geraken. Maar het is een auto waarvan de meesten tot op de dag van vandaag alleen nog maar van kunnen dromen.
Na uren onderhandelen en wachten aan de grenspost met de verboden zone, krijgen we uiteindelijk toch toelating om verder te rijden en ontmoet ik een half uur later Yuri Tattarchuk. Het weerzien is hartelijk. Op zijn bureau ligt een kopie van de beelden die we vorig jaar draaiden. Even glunder ik, maar Yuri drukt me toch op het hart dat hij het allemaal een beetje somber vond en weinig hoopgevend. Ik wil hem antwoorden dat het moeiliijk is om in deze omgeving hoop te vinden, maar ik zwijg en zeg hem ‘dat hij er toch goed uit kwam’. Hij geeft me gelijk. Ik duw hem een fles cognac in zijn handen en we drinken er eentje op Tsjernobyl.
Even later duikt de toren van reactor 4 weer boven het landschap uit als we terug naar de centrale rijden. De zon is er helemaal door gekomen. Er staan plots twee wilde paarden naast de rand van de weg. Bijwijlen idyllisch, al voel je hier voortdurend het verleden door de velden waaien. Het is alsos ik de paniek plots weer voel die hier twintig jaar geleden hing.

We laten de centrale even voor wat ze is en rijden verder naar Pripjat. Deze keer ligt er geen sneeuw en is de radioactiviteit die hier nog altijd hangt, ook hoger (sneeuw houdt dat zo een beetje tegen).
Opnieuw loop ik door de verlaten stad en de verlaten speelpleinen, kindercrèches en verlaten appartementen. Peter en Carl, mijn ploeg die bij me is, worden er stil van. Ik zie hoe ze werken en tegelijkertijd proberen te beseffen waar ze zijn. De tijd die we hebben is krap en ze proberen tussendoor zoveel mogelijk foto’s te maken van de apocalyps die hier voorbijraasde. Net als ik, worden zij ook stil van het absolute niets. Het besef waar ze zijn geweest en bovendien hoe uniek dat is, zal ook pas later goed doordringen, als we ’s avonds in alle stilte naar Kiev zullen rijden.

Op de herdenkingsceremonie, in aanwezigheid van president Joetsjenko, hangt er een ingetogen sfeer. De slachtoffers worden op passende wijze herdacht, met de nodige officiële plichtplegingen en speeches. Een paar meter verderop staat een tiental arbeiders verdwaasd te kijken naar het hele gebeuren. Als alles straaks gedaan is, keren zij terug naar de fabriek. Want hoewel de centrale al jaren dicht is, kan je zo een gedrocht niet in een halve dag sluiten. De activiteiten moeten stap na stap worden afgebouwd en dat duurt jaren. De fabriek moet ook onderhouden worden. En bovendien, er moet ook snel werk worden gemaakt van de bouw van een nieuwe sarcofaag boven reactor 4. De oude, die er 20 jaar staat, vertoont scheuren en barsten. En stel je nu eens voor, dat die sarcofaag instort, dan zit je opnieuw met een gigantisch kernramp.
President Joetsjenko vraagt nogmaals steun aan de Europese Unie voor de bouw van de nieuwe koepel. – Een systeem op rails dat boven de oude wordt geschoven – Er is dringend nood aan meer geld. Gelukkig zijn de voorbereidende werk al langzaamaan begonnen. Maar het zal nog jaren duren vooraleer alles klaar is.
Op de terugweg, ga ik nog even langs bij Maria en haar man. Ze wonen in hun huis je op enkele kilometer van de centrale. Al sinds haar geboorte woont Maria in dit huis en ze heeft het nooit verlaten. Ook niet na de ramp.
‘Ik ben hier geboren en ik zal hier sterven’, vertrouwt Maria me toe. Zo simpel is het.
Hoe moeilijk deze mensen het ook hebben, hun gastvrijheid is des te groter. De wodka wordt bovengehaald; zelfgemaakte kaas en worsten. Van hun eigen beesten welteverstaan. Helemaal vertrouw ik het toch niet, want deze beesten grazen het gras op de ondergrond van Tsjernobyl. Maar uit beleefdheid eet ik een hapje mee.
Maria en haar man wonen in een vervallen houten huisje. Hij is moeilijk te been, zij heeft een slechte rug. Maar ze blijven de beesten verzorgen en het erf onderhouden. Stilzitten kunnen ze niet. Hun woonkamer is ook hun slaapkamer. Hier gebeurt alles. Eten, slapen, misschien wel een een liefdevolle blik naar mekaar als ze door hun raam naar de ondergaande zon turen, berustend in hun lot.
Ziek zijn ze nooit geworden. ‘Ik geloof niet in de slechte gevolgen van Tsjernobyl’, zegt Maria. Haar man knikt instemmend.
Zij hebben geluk gehad. Echt wel. De kanker heeft hen niet gevonden. Honderdduizenden anderen wel.
We wandelen over haar erf en de verhalen van Maria komen boven. Hoe de buren alles hebben achtergelaten, hoe de straat en de wijk leegliep.
Hoe donker het ’s avonds is, hoe stil en hoe ze dan bidden dat ooit alles nog eens goed komt.
Ze bidden tegen beter weten in, maar willen het niet toegeven.
photo credits: Vivo Ben’s , Pedro Mouro Pinheiro , Mister Bisson
Meer op: Bored Panda